Tot begin 19e eeuw bemoeide de overheid zich nauwelijks met volksgezondheid en welzijn. De zorg voor zieken en armen werd overgelaten aan het particulier initiatief. De omstandigheden waaronder de Nederlandse bevolking leefde waren slecht. Door gebrek aan hygiëne en goede zorg hadden ziektes vrij spel. In Twente waren zieken aangewezen op huismiddeltjes, kruidendokters en kwakzalvers. Medio 19e eeuw ontstonden de eerste ziekenhuizen in Nederland, maar je werd er niet per se beter door het ontbreken van medische kennis. Alleen rijken konden zich laten verplegen of een dokter aan huis betalen. Werd je ziek en had je geen geld, dan had je pech. Armen, werklozen, weduwen, invaliden en ouderen werden beschouwd als armen, hun lot werd overgelaten aan de liefdadigheid van anderen. Een terugblik…
’t Aarmenhoes
De kerk was zo’n instituut. Minister Thorbecke vond echter dat de armenzorg centraal moest worden geregeld en kwam in 1854 met een nieuwe wet die ervoor moest zorgen dat de overheid voortaan alle zorg voor de armen aan zich zou trekken. Dat stuitte op groot verzet van de kerken, armenzorg was een zaak van de kerken en dat moest zo blijven.
In een nieuwe Armenwet kreeg de overheid niets over armenzorg te zeggen. Een speciale afdeling van de NH-kerk in Borne, de diaconie, voorzag arme mensen van onderdak, voedsel en kleding. Zo werd volgens de ‘lijst der uitdeling’ in 1887 aan 54 armen 33 mud kolen, 2.000 turven, 347 broden en 188 stoeten uitgedeeld. Aan de Weerselosedwarsstraat (Koppelsbrink) runde het kerkbestuur een wat in de volksmond ‘Aarmenhoes’ werd genoemd. In 1925 brandde het huis, dat aan vijf gezinnen onderdak bood, door blikseminslag af.
Quarantaineverblijf
De Armenwet maakte wel een uitzondering wat de bemoeienis van gemeenten betrof, namelijk voor armlastige besmettelijke zieken. Hun verpleging werd beschouwd als een kwestie van openbare orde. Dat speelde toen in de lente van 1866 het gemeentebestuur quarantainemaatregelen moest nemen in verband met een landelijke cholera-uitbraak, een ziekte die vooral werd overgebracht door vervuild drinkwater met ernstige diarree en uitdroging als gevolg.
Voor de afzondering van verpleging van cholerapatiënten werd, totdat een betere behuizing was gevonden, de wachtkamer van het brandspuit- of dorpshuisje (tegenover de oude NH-kerk) verbouwd en ingericht. Chloorkalk en ijzervitriool werden gebruikt voor desinfectie. Voor mensen die met deze ziekte besmet waren, moesten speciale maatregelen worden genomen. Bij verordening van 22 december 1858 en 30 april 1873 stelde de gemeenteraad regels vast inzake de uitsluiting voor het volgen van onderwijs en het vervoer van besmette personen.
Vervoer, via een speciale route, mocht alleen plaatsvinden in overdekte draagbaren of draagmanden op straffe van f 15,- boete of drie dagen gevangenisstraf. Aan de woning van het ‘slachtoffer’, werd een bordje bevestigd met daarop vermeld de naam van de ziekte. In de meeste gevallen werd de inboedel ‘onteigend’ en werd de woning ontsmet met chloorkalk. Kwam de patiënt te overlijden dan werd zelfs het lijkenhuisje op het kerkhof gedesinfecteerd. Maar ook ter voorkoming van verdere uitbreiding moesten maatregelen worden genomen als het opruimen van mestvaalten en het afdekken van mestputten. Het houden van markten werd verboden en werd ‘aan behoeftigen chloorkalk tot zuivering hunner woningen en zuiver bedstroo uitgedeeld’. Volgens een verslag van Gedeputeerde Staten van Overijssel heeft zich in 1866 geen cholerabesmetting voorgedaan in Borne.
Locatie Aanslagsweg
De nieuwe Wet op de Besmettelijke Ziekten van 1873 stelde alle gemeenten verplicht een ‘lokaal’ aan te wijzen waar in geval van een epidemie de patiënten in quarantaine konden worden gehouden. Daarnaast moest er een verplichte registratie van besmette personen worden bijgehouden. Het gemeentebestuur koos voor een nieuwe locatie aan de Aanslagsweg.
Architect Ten Holt uit Hengelo kreeg opdracht van het gemeentebestuur een bestektekening te maken. Die werd in de raadsvergadering van 10 augustus 1874 goedgekeurd, echter de bijbehorende kostenbegroting werd afgekeurd. Nog in dezelfde vergadering werd het raadslid Morselt uitgenodigd om een begroting te maken voor een degelijk gebouw dat een breedte van 14, een lengte van 22 en een hoogte van 8,5 voet moest hebben (een voet is ruim 30 centimeter) Het gebouw werd in 1876 voltooid, de bouwkosten bedroegen f 1.200,- die zwaar op de begroting drukten. Een onvoorziene uitgaaf voor de bouw van een nieuw schoollokaal in Zenderen, het oude was afgekeurd, bracht het gemeentebestuur zo in financiële problemen dat men zich tot Koning Willem III wendde om financiële steun.
Nieuw plan
In 1900 besloot de gemeenteraad tot de bouw van een ruimere en meer doelmatige inrichting voor de verpleging van zieken met een woning voor de verpleger annex bewaker. De raad had twee locaties op het oog, een stuk grond in de zogenaamde ‘Ouden Esch (Bekenhorst) en bij de ‘Hoge Brug’. Na veel discussie werd besloten de locatie ‘Hoge Brug’ voor geschiktheid nader onder de loep te nemen. Bij afwijzing zou een commissie van vijf leden - Misdorp, Rientjes, Hulshof, Meijling en Spanjaard - worden belast met het zoeken naar een andere geschikte locatie. Intussen kregen de architecten Van der Goot en Kruisweg opdracht tot het maken van een bestek.
Bezwaren
Op 19 april 1900 richtten 58 bewoners van de Koppelsbrink en omgeving zich tot de gemeenteraad. Ze maakten bezwaar tegen de voornemens om het ziekenhuis te bouwen op het zogenaamde ‘Weerd’ bij de ‘Hoge Brug’. Gevreesd werd dat, als de plannen op die plek zouden worden gerealiseerd, hen de enige nog resterende gelegenheid voor het ‘wassen en bleken van goed’ zou worden ontnomen. Ook de situering van het gebouw, ‘achter den stroom’ (beek), stuitte op bezwaren. Het gevaar dat het spoelwater van ‘keuken- en lijfsgoederen’ uit het ziekenhuis het beekwater zou verontreinigen was groot. Het zou, aldus de bezwaarden, iedereen afschrikken om daar de was te ‘beredderen’.
Daarnaast ontwikkelde Borne zich juist aan de andere kant van de kom der gemeente. Veel zieken zouden daardoor op grote(re) afstand van het ziekenhuis komen te wonen, en om er te komen eerst het hele dorp door moesten. ‘Voor lijders een onnodige kwelling’. Het liep anders. Mede op advies van de Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht besloot de gemeenteraad op 6 december 1900 tot aankoop van twee percelen grond in de Ouden Esch (huidige Bekenhorst), totale oppervlakte 1.054 m2.
Bouw en uitbreiding
In 1901 werd gestart met de bouw van de nieuwe inrichting. Het gebouw bestond uit een ziekenbergplaats, brancardruimte en ontsmettingsruimte, gescheiden door een keuken en een badkamer. Daarnaast een zolder en kelder. Kort daarna besloot de gemeenteraad de plannen aan te passen door uitbreiding met een woning. Totale bouwkosten f 6.600,-. Door gebrek aan ruimte gaf de raad in 1907 zijn goedkeuring aan de bouw van een ‘nevengebouw’. De opdracht werd gegund aan aannemer G.J. Braakhuis alhier, die het bouwde voor f 1.200,-. In deze uitbreiding kreeg ook een afdeling van Het Groene Kruis onderdak.
Ziekenvader
Op 23 april 1902 werd H.S. ter Laak uit Oldenzaal benoemd tot ziekenvader-conciërge, belast met het toezicht, bewaking en schoonhouden van het gebouw alsmede de zorg voor verlichting en verwarming van het gebouw. Hij en zijn vrouw hadden het vrije gebruik van de woning. Volgens de instructie was de ziekenvader ook verantwoordelijk voor het toezicht op en de verpleging van zieken en diende hij de bevelen van de geneesheer stipt op te volgen. In hetzelfde jaar werden voor de inrichting ijzeren ledikanten met spiraalveren aangeschaft en matrassen van onder andere zeegras. Deze werden ontsmet of verbrand.
Voortgang
De bouw heeft heel wat voeten in aarde gehad en kwam traag op gang. Het gevolg was dat het bouwwerk zes maanden te laat werd opgeleverd door aannemer en uitvoerder Markslag. Bij de oplevering werden de nodige gebreken geconstateerd zoals lekkage en ondeugdelijk stucwerk. Als boete voor nalatigheid werd door het gemeentebestuur zelfs een bedrag op ingediende nota’s ingehouden. Daarnaast was er het nodige te herstellen na inkwartiering van een regiment Huzaren tijdens de spoorwegstaking van 1903. In de loop van dat jaar werd het ziekenhuis in gebruik genomen.
Noodziekenhuis
De vereniging ‘Het Ziekenhuis’ in Hengelo opende, in verband met plaatsgebrek in het ziekenhuis in Hengelo als gevolg van schade door een bombardement, een noodziekenhuis in een gebouw van de Bornse Schoolvereniging aan de Pietmankolkstraat. Het ziekenhuis werd bij de officiële opening op 16 oktober 1944 door het gemeentebestuur overgedragen aan de vereniging, die verantwoordelijk was voor de exploitatie, financiering en inrichting van het gebouw. Dr. Stomps, pastoor Frank en gemeentearchitect Van Hal stonden de directie terzijde. Het ziekenhuis stond open voor patiënten van alle richtingen. Het ziekenhuis beschikte over één kinderzaal met 4 bedden en vier zalen met in totaal 28 bedden. Er was geen behandelkamer, röntgenkamer of laboratorium. Het was doorlopend bezet.
Passantenhuis
Eind april 1945 werd het noodziekenhuis gesloten en ingericht als passantenhuis, dat op 12 mei werd geopend. Het was een toevluchtsoord voor vluchtelingen, die er tijdelijk werden ondergebracht om aan te sterken om daarna door te reizen naar een vaste verblijfplaats. Er konden 100 personen worden gehuisvest. Nadat de laatste passanten waren vertrokken werd de Casimirschool erin gehuisvest.
Met de aanleg van een waterleiding en riolering verbeterde de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking aanzienlijk. Met de invoering van onder andere de Gezondheidswet (1956), de Ziekenfondswet (1964) kwam de overheidsbemoeienis met de volksgezondheid op gang. Met de invoering van de AOW (1957) en de AWW (Algemene Weduwen- en Wezenwet) leek armoede voorgoed te zijn uitgebannen.(HN)
Bij de foto's (van boven naar beneden): 1. Het noodziekenhuis aan de Pietmankolkstraat. De beheercommissie, het verplegend personeel en het gemeentebestuur lieten zich na de officiële opening op 16 oktober 1944 op de foto zetten. Zittend in het midden burgemeester Van den Toren, rechts naast hem pastoor Frank, 4e van rechts mevrouw Van Vloten, directrice van het ziekenhuis, tweede en derde van links, dokter Panhuijsen en dokter Stomps sr.; 2. Het in 1925 afgebrande 'Aarmenhoes' aan de Weerselosedwarsstraat (nu Koppelsbrink); 3. Een kijkje op de Aanslagsweg, In het midden het voormalige quarantaineverblijf. Op de voorgrond de ‘Oude Bleek’, één van de drie bleken (grasveldje om was te drogen) die Borne had, de plek waar later de Prof. Gunningschool werd gebouwd; 4. Voorgevel ziekenhuis Bekenhorst; 5. Deelvergroting uit een luchtfoto van Borne, linksachter is het ziekenhuis aan de Bekenhorst zichtbaar.
Bronnen: Gemeentearchief Borne; Archief van de Hervormde gemeente Borne; Groeten uit Borne, G.P. ter Braak, H. Noordhuis, 1992, Oldenzaal; Wikipedia; Delpher’. Foto’s; Beeldbank gemeentearchief Borne.
© BorneBoeit. Op onze artikelen en beeldmateriaal rust copyright.
Voor meer informatie raadpleeg de spelregels.